Glitter en Glamour in de middeleeuwen

De Grote Zaal liet Filips de Goede rijkelijk decoreren met prachtige tapijten en kostbare kunstwerken, die meereisden met de hertog. De gasten en Vliesridders logeerden rond het Binnenhof. Bedden en andere gebruiksvoorwerpen werden geleend van residenties in de buurt. En als de Vliesridders vanaf het Binnenhof met hun paarden naar de Grote Kerk vertrokken, ging dat gepaard met veel pracht en praal: een uitgebreide stoet met vaandels, trompettisten, klokkengelui, versierde paarden en uitgedoste ridders gehuld in de prachtigste gewaden en juwelen.

Wist-je-dat:
Het Bourgondische hof bekend stond om zijn rijke hofcultuur? Zo was Jan van Eyck één van de hofschilders van Filips de Goede.

In dit soort optochten werden de edelen gevolgd door een hele entourage van voetvolk.
In het gevolg liepen dan de hofhoudingen van de edelen: hoe groter in omvang en hoe rijker uitgedost, hoe aanzienlijker de vorst. Zo’n schouwspel werd opgeluisterd met narren en muzikanten met blaasinstrumenten als trompetten, pijpfluiten en schalmeien. De geborduurde en geschilderde wapens van de Gulden-Vliesridders op de dekkleden van de paarden, banieren, wimpels en trompetvanen lieten zien wie met wie de Hollanders van doen hadden.

Wist-je-dat:
In de Grote Zaal, de huidige Ridderzaal, befaamde en imposante tapijten hingen die samen wel 100 meter lang waren?

De Vliesridder zelf droegen tijdens het kapittel een rode, lange en wijdvallende mantel waarvan de randen met gouddraad geborduurd waren. Dat was de typerende kledij van een Vliesridder, ook wel ornaat genoemd. Daarbij hoorde een hoed, kaproen of chaperon genaamd, en natuurlijk de Gulden-Vliesketting. Ridders dienden het Gulden Vlies ten allen tijde te dragen.

Het kapittel was zo’n bijzonder evenement dat toeschouwers uit Frankrijk, Engeland, Spanje, Italië en Duitsland naar het anders zo slaperige Den Haag afreisden om de festiviteiten te aanschouwen. Er was een reden waarom Filips de Goede kosten noch moeite bespaarde voor het kapittel. De geruchten deden de ronde dat de vorst geen geld had om tegen Utrecht oorlog te voeren om en de bisschopskwestie te beslechten. Om het tegendeel te bewijzen, wilde de vorst een verpletterende indruk achterlaten, zowel in Den Haag als in het hele graafschap Holland.